Fiona liep het kleine huis binnen, waar de geur van versgebakken brood en houtvuur haar meteen een gevoel van thuiskomst gaf. Haar moeder stond aan het aanrecht en kneedde deeg, terwijl haar vader bij de haard zat en een oude pijp rookte. Toen Fiona haar tas neerzette, draaiden ze zich allebei om, hun gezichten oplichtend bij haar komst.
“Fiona!” zei haar moeder met een warme glimlach. “Eindelijk thuis! Hoe was het, meid?”
“Druk,” antwoordde Fiona terwijl ze ging zitten aan de houten tafel. “Maar ik heb veel geleerd.” Ze aarzelde even en keek naar de vloer. “En ik heb nieuwe vrienden gemaakt.”
“Dat is fijn,” zei haar moeder. “Vertel eens, wie zijn het?”
“Nou…” begon Fiona, onzeker over hoe ze het moest formuleren. “Er is Rosalina. Ze is erg open en vriendelijk. Er is Livia, een hele leuke meid die heel graag tekent. En er is Andreii…” Haar ogen begonnen te stralen toen ze zijn naam uitsprak en dat ontging haar ouders niet.
“Bedoel je de kroonprins?” vroeg haar vader, zijn pijp neerleggend. Zijn stem klonk scherp, bijna waarschuwend.
Fiona knikte. “Ja. Hij is… heel aardig. Helemaal niet zoals je zou verwachten van iemand met zijn titel. Hij is gewoon… Andreii.”
Haar ouders wisselden een blik, en haar moeder veegde haar handen af aan een doek voordat ze naast Fiona ging zitten. “Fiona,” zei ze langzaam, “hoe aardig hij ook mag zijn, hij is niet zomaar iemand. Hij is de kroonprins. Wat betekent hij voor je?”
Fiona voelde haar wangen gloeien. “Hij is gewoon een vriend,” zei ze snel, maar de woorden voelden niet overtuigend.
Haar vader zuchtte diep. “Fiona, ik weet dat het spannend is om met hem om te gaan, maar je moet realistisch zijn. Hij leeft in een wereld die heel anders is dan de onze. Mensen zoals hij trouwen niet uit liefde. Hij zal waarschijnlijk een verstandshuwelijk moeten aangaan met een Burgasi van hoge komaf.”
Fiona’s ogen vulden zich met een mengeling van frustratie en verdriet. “Maar dat weet je niet, papa,” wierp ze tegen. “En trouwens, zijn moeder was ook een Bakoeni. Zij begrijpt wat het is om… om zo te leven als wij.”
“En dat is ook zo,” zei haar moeder zacht. “Maar zelfs zij moest zich aanpassen aan een leven vol verplichtingen en offers. Haar huwelijk met de koning was misschien uit liefde, maar ze leeft in een wereld die niets met de onze te maken heeft.”
“Ze doen wél hun best!” zei Fiona, haar stem trillend van emotie. “Het is dankzij hen dat ik nu een studiebeurs heb en op Gandurhora kan studeren. Ze proberen het leven van de Bakoeni draaglijker te maken. En Andreii… hij is niet zoals anderen. Hij zou nooit op ons neerkijken.”
Haar moeder pakte haar hand en keek haar met een mengeling van bezorgdheid en liefde aan. “Lieverd, dat geloven we ook. Maar gevoelens kunnen je meeslepen. En wat als hij je nooit meer kan geven dan vriendschap? Je hebt een groot hart, Fiona, en we willen niet dat het gebroken wordt.”
“Maar dat weten jullie niet!” zei Fiona fel. Ze trok haar hand terug en stond op. “Jullie hebben het mis. Andreii is anders. Jullie begrijpen hem niet.”
Ze stormde naar haar kamer, terwijl haar ouders elkaar met bezorgde blikken aankeken.
Eenmaal in haar kamer liet Fiona zich op haar bed vallen en staarde naar het plafond. Hun woorden bleven door haar hoofd malen. Diep vanbinnen wist ze dat ze ergens een punt hadden. Ze wilde hen tegenspreken, maar een klein, onzeker stemmetje in haar achterhoofd fluisterde dat ze misschien toch gelijk hadden. Wat als Andreii’s wereld en die van haar nooit echt samen zouden kunnen komen?
Met die gedachte voelde Fiona haar hart zwaar worden, maar tegelijkertijd weigerde ze het op te geven. Ze zou haar eigen weg vinden, hoe moeilijk het ook was.
Fiona pakte haar dagboek van het nachtkastje en sloeg het open. Het versleten kaft voelde vertrouwd in haar handen, en met een diepe zucht begon ze te schrijven. Ze liet haar gedachten de vrije loop, de woorden stroomden als een waterval over het papier. Het was alsof ze de storm in haar hoofd alleen kon kalmeren door haar gevoelens neer te pennen.
Haar pen bleef even hangen boven de pagina terwijl ze diep ademhaalde. Dit was de eerste keer dat ze echt besefte hoe diep haar gevoelens voor Andreii waren geworden. Het ging niet meer alleen om bewondering of vriendschap. Het was iets veel groters, iets wat haar bang maakte en tegelijk een vreemd soort warmte gaf.
"Hoe ben ik hier beland?" schreef ze, haar hand licht trillend. "Hij is de kroonprins. Zijn leven is zo ver weg van het mijne, en toch voelt het alsof hij dichterbij is dan wie dan ook. Hoe kan ik iets voelen wat zo onmogelijk lijkt? Hoe kan ik hem in mijn hart laten terwijl ik weet dat zijn wereld en de mijne nooit echt samen kunnen komen?"
Ze staarde naar de woorden die ze had geschreven, haar hart bonkend in haar borst. Haar ouders hadden misschien gelijk, dacht ze met een bittere smaak in haar mond. Misschien was het beter om dit gevoel diep weg te stoppen, om zichzelf te beschermen tegen de pijn die onvermijdelijk zou komen. Maar hoe kon ze dat doen, terwijl iedere blik, ieder woord van Andreii haar hart sneller liet slaan?
Fiona sloot haar ogen en leunde met haar hoofd tegen de muur. "Wat moet ik doen?" fluisterde ze zachtjes, de vraag alleen aan zichzelf gericht. Maar het antwoord bleef uit, en ze wist dat ze die beslissing uiteindelijk zelf zou moeten nemen.
Met een vermoeide zucht sloot ze haar dagboek en legde het terug op het nachtkastje. Ze kroop onder de dekens, maar zelfs in de stilte van de nacht kon ze de storm in haar hart niet tot bedaren brengen.
Haar moeder opende de deur zachtjes en keek naar binnen. Fiona lag diep onder de dekens, haar gezicht naar de muur gekeerd. Haar ademhaling was langzaam en gelijkmatig, alsof ze eindelijk rust had gevonden in de storm van emoties die haar duidelijk hadden aangegrepen.
Ze zuchtte, een mengeling van zorgen en berusting. Het dagboek lag nog op het nachtkastje, een stille getuige van de strijd die haar dochter die avond had doorgemaakt. Ze streelde even de deurpost, alsof ze Fiona op afstand wilde troosten, en haalde toen haar schouders op.
Met een zachte klik sloot ze de deur en liep terug naar beneden, waar haar man nog steeds bij de haard zat, zijn gezicht een mengeling van nadenken en spanning.
“Ze slaapt al,” zei ze, terwijl ze plaatsnam op een stoel bij het vuur.
Haar man knikte langzaam. “Goed,” zei hij na een korte stilte. “Ze heeft het nodig.”
“Ze is nog jong,” zei ze, terwijl ze haar handen samenvoegde, alsof ze warmte zocht. “Ik weet dat ze koppig is en dat ze haar eigen beslissingen wil nemen, maar dit... dit kan haar breken als het misgaat.”
Haar man zuchtte en keek in de dansende vlammen. “We kunnen haar niet tegenhouden, maar we kunnen haar wel waarschuwen. Ze zal haar eigen weg moeten vinden, hoe moeilijk dat ook is.”
“Ja,” zei ze zacht. “Maar ik wou dat ik haar beter kon beschermen.”
Ze keken elkaar even aan, een stilzwijgend begrip dat tussen hen stroomde. Hun dochter stond aan het begin van iets groots, iets wat hen evenveel zorgen baarde als trots maakte. En hoewel ze haar keuzes niet konden maken, zouden ze altijd achter haar blijven staan—hoe ver haar pad haar ook zou brengen.
“Denk je dat we te streng voor haar zijn?” vroeg haar moeder zachtjes, terwijl ze haar handen rusteloos over elkaar wreef. Haar ogen bleven op de vlammen gericht, alsof het vuur haar antwoord kon geven.
Haar man nam een trek van zijn pijp en liet de stilte even hangen voordat hij antwoordde. “Misschien,” zei hij uiteindelijk. “Maar we doen het omdat we van haar houden. Omdat we weten hoe hard deze wereld kan zijn. We willen haar beschermen tegen teleurstellingen die haar hart zouden kunnen breken.”
Ze keek hem aan, haar blik zoekend naar zekerheid die hij misschien niet kon bieden. “Maar wat als we haar juist afhouden van iets moois? Wat als ze gelijk heeft en wij het verkeerd hebben?”
Hij zuchtte en leunde achterover in zijn stoel. “Misschien heeft ze gelijk,” gaf hij toe. “Maar misschien ook niet. Wat ik wel weet, is dat ze koppig genoeg is om haar eigen weg te vinden, hoe hard wij ook proberen haar te sturen.”
“Ze lijkt zoveel op jou,” zei ze met een kleine glimlach. “Die koppigheid, dat doorzettingsvermogen.”
Hij glimlachte kort terug. “En die dromerigheid, die heeft ze van jou.”
Ze lachten zachtjes, een moment van luchtigheid te midden van hun zorgen. Maar de stilte die volgde, bracht hen terug naar de ernst van hun gesprek.
“We moeten haar vertrouwen,” zei haar moeder uiteindelijk. “Hoe moeilijk dat ook is. Ze is geen kind meer.”
“Dat is waar,” zei hij met een knik. “Maar dat maakt het niet minder moeilijk om haar los te laten.”
Ze zaten een tijdje zwijgend bij het vuur, elk met hun eigen gedachten over hun dochter en de toekomst die haar te wachten stond.
Fiona ontwaakte na een woelige nacht, haar hoofd zwaar van een opeenvolging van onrustige dromen. Nachtmerries hadden zich door haar slaap geweven, vage beelden waarin Andreii haar achterliet, waarin hij zich afwendde en verdween in een wereld waar ze nooit bij kon horen. Haar kussen was vochtig van de tranen die ze onbewust had gehuild, en haar hart voelde zwaarder dan de avond ervoor.
Ze ging rechtop zitten en wreef in haar ogen, terwijl de eerste ochtendzon door de dunne gordijnen van haar kamer scheen. Haar dromen hadden haar nog meer redenen gegeven om te twijfelen aan haar gevoelens voor Andreii, alsof haar eigen geest haar waarschuwde voor het pad dat ze wilde bewandelen.
Met een zucht stond ze op en liep naar het kleine wastafeltje in de hoek van haar kamer. Ze schepte wat koud water op haar gezicht, hopend dat het haar gedachten zou verfrissen. Maar de twijfels bleven, als een zware mist die ze niet kon doorbreken.
“Waarom is het zo ingewikkeld?” fluisterde ze tegen haar spiegelbeeld. Haar ogen keken haar aan, vol vragen waarop ze geen antwoorden had.
Ze trok een trui aan en liep zachtjes naar beneden. Haar ouders zaten al aan de ontbijttafel, hun stemmen gedempt maar oprecht. Ze keken op toen ze binnenkwam, en haar moeder glimlachte warm. “Goedemorgen, lieverd. Hoe heb je geslapen?”
Fiona haalde haar schouders op. “Het ging,” loog ze, terwijl ze plaatsnam aan tafel. Ze pakte een stuk brood, maar haar eetlust ontbrak. De stilte tussen hen voelde beladen, alsof ze allemaal wisten dat er meer achter haar woorden schuilging.
Haar vader schonk haar een kop thee in en keek haar onderzoekend aan. “Wat is er, Fiona? Je lijkt zo… afwezig.”
Ze schudde haar hoofd. “Niets,” mompelde ze. “Ik denk gewoon veel na.”
Haar moeder legde haar hand op die van Fiona. “Je hoeft het ons niet te vertellen als je er niet klaar voor bent,” zei ze zacht. “Maar weet dat we er voor je zijn.”
Fiona keek naar haar moeder, en hoewel ze dankbaar was voor de woorden, voelde ze een knoop in haar maag. Ze wist niet hoe ze hen kon uitleggen wat er in haar hoofd omging. Hoe kon ze hen laten begrijpen wat ze zelf nauwelijks kon bevatten?
Ze staarde naar de dampende thee in haar kopje en hoopte dat de antwoorden vanzelf zouden komen. Maar diep vanbinnen wist ze dat alleen de tijd haar onzekerheid zou kunnen oplossen.
"Ik ga een eindje wandelen," zei Fiona na het ontbijt, terwijl ze haar jas van de kapstok pakte. "Ik moet mijn gedachten wat verzetten."
Haar moeder keek haar even onderzoekend aan, haar handen rustend op de theepot. "Wil je dat ik met je meega, lieverd?"
Fiona schudde haar hoofd. "Nee, mama. Ik wil even alleen zijn. Het helpt me om na te denken."
Haar vader knikte begrijpend. "Blijf wel in de buurt, Fiona. Het bos kan glad zijn na de regen van gisteren."
"Ik zal voorzichtig zijn," antwoordde ze, terwijl ze haar sjaal omsloeg en de deur opende. De frisse ochtendlucht begroette haar, en de wereld buiten leek rustiger dan haar eigen gedachten.
Ze liep over het pad dat haar huis met het dorp verbond, haar laarzen knarsend op de bevroren grond. De bomen waren kaal, hun takken staken als stille wachters omhoog tegen de grijze lucht. Fiona stak haar handen diep in haar zakken en ademde de koude lucht in, hopend dat het de chaos in haar hoofd zou verdrijven.
Andreii’s gezicht bleef echter in haar gedachten opdoemen. Zijn verlegen glimlach, de manier waarop hij haar had aangekeken, alsof zij de enige was die ertoe deed in een kamer vol mensen. Ze sloot haar ogen even en schudde haar hoofd, alsof ze zijn beeld wilde verdrijven.
"Waarom moet dit zo moeilijk zijn?" fluisterde ze tegen zichzelf. "Waarom kan ik hem niet gewoon zien als een vriend, zoals iedereen denkt?"
Haar voeten brachten haar naar de rand van het bos, waar ze bleef staan. De stilte van de natuur omhulde haar, en voor het eerst sinds haar thuiskomst voelde ze een klein beetje rust. Misschien bracht de wandeling haar geen antwoorden, maar het gaf haar tenminste even de ruimte om te ademen.
Toen haar horloge plots piepte, keek Fiona verrast op uit haar gedachtenstroom. Het geluid doorbrak de stilte van het bos en trok haar terug naar het heden. Ze keek naar het schermpje op haar pols, en haar hart maakte een sprongetje toen ze zag wie het was. Andreii.
De herinnering schoot door haar heen: hij had beloofd haar te laten weten hoe zijn ouders op de brief hadden gereageerd. Haar keel voelde droog van emotie terwijl ze aarzelend op het scherm tikte om de oproep aan te nemen. Een moment later verscheen het hologram van Andreii, enigszins wazig door de slechte verbinding, maar zijn glimlach was even warm als altijd.
“Fiona,” zei hij, zijn stem zacht en oprecht, alsof hij wist dat ze behoefte had aan kalmte. “Hoe gaat het met je?”
Fiona slikte even en dwong zichzelf te glimlachen. “Goed, denk ik,” zei ze. “Ik was net een eindje aan het wandelen. En jij?”
“Het gaat goed,” antwoordde hij, zijn ogen lichtjes glinsterend. “Ik heb gisteren mijn ouders de brief laten lezen.”
Haar hart klopte sneller. “En? Hoe reageerden ze?” vroeg ze, haar stem iets schor door de spanning.
Andreii’s glimlach werd breder. “Ze waren er stil van. Mijn moeder… ze was echt geraakt. En mijn vader zei dat het bevestigt wat ze al vermoedden: dat er iets bijzonders aan de hand is, iets wat we samen moeten uitzoeken.”
Fiona voelde een steek van vreugde en opluchting door zich heen gaan. “Dat is geweldig, Andreii,” zei ze oprecht. “Ik ben zo blij dat het goed ging.”
“Dank je,” zei hij, terwijl hij haar onderzoekend aankeek. “Maar hoe is het met jou, Fiona? Je klinkt… anders.”
Fiona aarzelde, maar besloot toch eerlijk te zijn. “Ik denk veel na, Andreii,” gaf ze toe. “Over alles. Over jou. Over Gandurhora. Over hoe alles is veranderd sinds ik je heb ontmoet.”
Andreii leek even te slikken, alsof hij haar woorden probeerde te verwerken. “En?” vroeg hij zachtjes. “Vind je die verandering goed of… moeilijk?”
Fiona keek naar het bladerloze bos om haar heen, alsof het haar zou helpen haar gedachten te ordenen. “Beide,” zei ze eerlijk. “Het voelt goed… en eng tegelijk.”
Andreii glimlachte zwak. “Ik snap dat,” zei hij. “Ik denk dat ik me soms hetzelfde voel. Maar ik weet één ding zeker: ik ben blij dat jij er bent, Fiona. Dat je een deel bent van alles wat er gebeurt. Dat we vrienden zijn. Je bent belangrijk voor me, Fiona. Zonder jou zou alles anders zijn.” Hij glimlachte verlegen en vroeg zich af of zijn woorden te vrijpostig waren.
Fiona voelde haar wangen warm worden, en ze hoopte dat de zwakke verbinding de blos niet zou laten zien.
"Je bent ook belangrijk voor me, Andreii," gaf Fiona zachtjes toe. Haar woorden kwamen aarzelend, maar oprecht, alsof ze ze niet langer binnen kon houden.
De glimlach die Andreii haar schonk in reactie daarop, was warm en stralend, alsof ze hem het mooiste cadeau had gegeven. Zijn ogen leken even te glinsteren, en Fiona voelde haar hart sneller slaan, alsof het op zijn glimlach antwoordde.
“Dank je, Fiona,” zei hij zachtjes, zijn stem vol emotie. “Dat betekent meer voor me dan je misschien beseft.”
Fiona wendde haar blik kort af, overweldigd door de intensiteit van het moment. Maar ondanks haar verlegenheid bleef de warmte van zijn glimlach in haar gedachten hangen, als een klein vuurtje dat haar hart verwarmde in de koelte van het bos.
"Ik zal je moeten laten, Fiona," zei Andreii, zijn stem spijtig maar zacht. "Maar eerst wil ik je nog iets zeggen." Hij pauzeerde even en keek haar aan, zijn blik oprecht en hoopvol. "Ik wil je nog eens uitnodigen. Ik heb met mijn ouders over je gepraat, en zij willen je heel graag ontmoeten."
Fiona voelde hoe haar adem even stokte. De woorden kwamen onverwacht, en de gedachte aan het paleis en Andreii’s ouders maakte haar zenuwachtig. “Je ouders willen mij ontmoeten?” vroeg ze, terwijl ze onwillekeurig haar vingers over de band van haar horloge liet glijden.
Andreii knikte. “Ja. Ik heb hen verteld over onze vriendschap, en ze waren nieuwsgierig naar je. Ze vonden het idee leuk dat je een paar dagen bij ons zou logeren. Het zou me zoveel plezier doen als je ja zou zeggen, Fiona.”
Fiona slikte, haar gedachten raasden. Het idee was zowel verleidelijk als beangstigend. “Andreii…” begon ze aarzelend, “dat is… lief van je, echt waar. Maar ik weet niet of dat een goed idee is.”
“Waarom niet?” vroeg Andreii, een zweem van teleurstelling in zijn stem. “Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Mijn ouders zijn heel vriendelijk, en ik weet zeker dat ze je geweldig zullen vinden.”
Fiona sloeg haar ogen neer en schudde zachtjes haar hoofd. “Het is niet dat,” zei ze. “Ik… ik zou me niet op mijn gemak voelen. Het paleis, de koning en de koningin… Het zou me allemaal overweldigen. Ik hoor niet in je wereld thuis.” Het verdriet klonk door in haar stem.
Andreii keek haar begrijpend aan, maar ook met een vleugje verdriet. “Fiona, je hoort overal waar je wilt zijn. Maar ik begrijp het. Misschien op een ander moment, als je er klaar voor bent.”
Ze glimlachte zwakjes, dankbaar voor zijn begrip, maar ook met een knoop in haar maag. “Dank je, Andreii. Dat betekent veel voor me.”
“Het aanbod blijft staan,” zei hij met een zachte glimlach. “Ik hoop dat je erover nadenkt.”
“Ik zal het proberen,” antwoordde ze.
Toen verbrak Andreii de verbinding en bleef Fiona alleen achter in het bos. Ze keek naar haar horloge, zijn gezicht nog helder in haar gedachten. Zijn uitnodiging was even vleiend als overweldigend, en ze wist dat ze zichzelf nog tijd moest geven om haar twijfels onder ogen te zien.
Wat had hij tegen zijn ouders over haar verteld?