Na de les raapten de leerlingen hun spullen samen en verlieten een voor een de bibliotheek. Andreii keek schalks naar Fiona, zijn hart klopte sneller. Dit was zijn kans om haar aan te spreken. Maar net toen hij op haar wilde toestappen, zag hij hoe ze zich naar Livia wendde. Ze begon een gesprek, en Livia’s gezicht lichtte onmiddellijk op. Haar ogen straalden, en een brede glimlach verscheen op haar sproetige gezicht.
Andreii bleef aarzelend staan, zijn kans voorbij. Hij voelde een mengeling van teleurstelling en opluchting. Zou dit het begin zijn van een vriendschap tussen Fiona en Livia? Hij hoopte het, voor hen beiden. Fiona’s warme persoonlijkheid leek precies wat Livia nodig had. Maar voor hem betekende het dat hij opnieuw moest wachten op een moment om met Fiona persoonlijk kennis te maken.
“Andreii,” onderbrak professor Bornicas zijn gedachten. “Zou je me straks kunnen helpen met het opruimen van de stoelen?”
Andreii knikte, al wist hij dat dit meer was dan alleen hulp vragen. Hij keek toe hoe Fiona en Livia samen de bibliotheek verlieten. Het voelde alsof een kans hem door de vingers was geglipt, maar hij had geen tijd om erin te blijven hangen.
Toen de laatste leerlingen de bibliotheek verlieten, liep professor Bornicas op hem toe. Hij keek Andreii vriendelijk aan, met een blik vol begrip.
“Het was een heel mooi opstel dat je hebt geschreven,” begon hij. “Je hebt duidelijk je kwetsbaarheid laten zien, en daar is moed voor nodig. Veel moed.” Hij glimlachte en klopte Andreii bemoedigend op zijn schouder. “Goed gedaan, jongen. Ik ben ervan overtuigd dat je moeder erg trots op je zou zijn.”
Andreii keek op, een lichte blos op zijn wangen. “Dank u, professor.”
Professor Bornicas zweeg even, alsof hij zijn woorden zorgvuldig woog. “Mag ik je een persoonlijke vraag stellen?” vroeg hij uiteindelijk.
Andreii knikte aarzelend. “Natuurlijk, professor.”
“Ik heb je in de gaten gehouden sinds je hier op school bent aangekomen,” begon Bornicas. “En ik heb gezien dat je nog geen vrienden hebt gemaakt. Ik kan me voorstellen dat je je daardoor erg eenzaam voelt tussen al die vreemden.”
Andreii knikte langzaam. “Ja, professor.”
“Het valt niet mee,” vervolgde professor Bornicas, “voor een jongen in jouw positie, met jouw achtergrond en verlegen aard, om vrienden te maken in een wespennest zoals Gandurhora. Maar weet dat je er niet alleen voor staat. Mijn deur staat altijd voor je open.”
Andreii voelde een warme gloed van dankbaarheid. “Dank u, professor. Dat betekent veel voor me.”
Professor Bornicas glimlachte. “Je hebt een sterke start gemaakt met je opstel. Het helpt om jezelf open te stellen. Ik geef mijn eerstejaars altijd deze opdracht, zodat ze hun klasgenoten beter leren kennen. Ik vertrouw erop dat je nu een beter beeld hebt van wie je potentieel als vriend zou kunnen zien.”
Andreii knikte. “Ik denk het wel, professor. Maar mijn verlegenheid…” Hij aarzelde. “Die houdt me tegen.”
Professor Bornicas keek hem recht aan. “Ah, verlegenheid,” zei hij bedachtzaam. “Die ga je hier moeten overwinnen, Andreii. Je hebt geen andere keuze. Gandurhora is de perfecte plek om dat te leren.”
Andreii slikte en knikte. De weg zou lang en moeilijk zijn, maar ergens voelde hij ook hoop. Misschien was dit inderdaad de plek waar hij zou groeien.
Professor Bornicas glimlachte warm en legde even een hand op Andreii’s schouder. “Ga nu maar, jongen. Ik zet die stoelen wel aan de kant. Ik wilde je eigenlijk gewoon even spreken. Je bent belangrijk voor deze school, en later voor Engeland. We willen allemaal dat je hier gelukkig bent en je op Gandurhora op een veilige en geborgen manier verder kunt ontwikkelen.”
Andreii knikte langzaam, de woorden van de professor raakten hem meer dan hij wilde toegeven. “Ik ben me sterk bewust van mijn verantwoordelijkheden, professor,” zei hij zacht, maar met een zekere vastberadenheid in zijn stem.
Professor Bornicas keek hem onderzoekend aan en knikte tevreden. “Daar twijfel ik geen moment aan, jongen. Je draagt een zware last, maar ik zie in jou dezelfde vastberadenheid en moed die je ouders kenmerkt.” Hij glimlachte. “En dat is iets om trots op te zijn.”
Andreii voelde een kleine glimlach op zijn gezicht verschijnen. De steun en erkenning van professor Bornicas gaf hem een sprankje hoop. Misschien kon hij zich hier toch thuis gaan voelen.
Toen Andreii de bibliotheek verliet en richting de eetzaal liep, voelde hij al snel een dreigende spanning in de lucht. In de gang stond een groepje leerlingen met elkaar te praten. Hij herkende hen onmiddellijk: Elisabeth en Victoria, de dochters van prinses Deborah, en hun trouwe metgezellen Charles, Jake en Isabella. Zijn hart sloeg een slag over. Dit voorspelde niets goeds.
Hij keek snel om zich heen, koortsachtig op zoek naar een andere route naar de eetzaal. Maar het was te laat. Victoria had hem al gezien. Haar ogen vernauwden, en een spottende glimlach trok over haar gezicht.
“Ah, daar is ons koningszoontje,” zei ze met een schampere toon. Haar woorden sneden door de stilte van de gang. “Je hebt het recht op de troon van mijn broer gestolen. Jij vuil Bakoeni-gespuis.”
Charles, Jake en Isabella lachten mee, hun stemmen doordringend en spottend.
Andreii probeerde zijn ademhaling onder controle te krijgen en rechtte zijn rug. “Dat heb ik niet, en dat weten jullie net zo goed als ik,” zei hij, zijn stem trillend maar vastberaden. “Als ik me goed herinner, is je broer niet eens de zoon van mijn vader.”
Victoria’s ogen flitsten van woede. “Oh, kijk eens aan. Het kan nog praten ook,” zei Elisabeth, haar stem doordrenkt van sarcasme.
Het groepje lachte harder, hun gezichten glommen van plezier. Victoria zette nog een stap dichterbij. “Denk maar niet dat je er zo makkelijk vanaf komt, hoerenzoon. Het is niet omdat onze grootvader in de gevangenis zit dat wij ons zomaar gewonnen geven. Wij zullen vechten voor wat ons rechtmatig toebehoort. Vertel dat maar tegen je mammie en pappie.”
Ze spuugde op de grond vlak voor zijn voeten, haar ogen vol minachting. Intussen had het groepje zich in een halve cirkel om hem heen verzameld. Hij kon geen kant meer op. De muren leken dichterbij te komen, de lucht voelde zwaar, en zijn benen trilden onder hem.
Andreii voelde de paniek opkomen. Zijn ademhaling versnelde, en hij probeerde zijn hoofd koel te houden, maar het lukte niet. Zijn zicht werd wazig. Het gelach van de anderen weergalmde in zijn oren en versterkte zijn gevoel van hulpeloosheid.
Plotseling klonk er een strenge stem achter hen. “Wat moet dit betekenen?” Professor Bornicas stond daar, zijn gezicht donker van woede. “Jullie horen in de eetzaal te zijn, niet hier rond te hangen.”
De groep verstarde en keek ongemakkelijk naar de professor. “Sorry, professor,” mompelde Charles, terwijl de anderen morrend een stap achteruit zetten.
“Geen excuses,” zei professor Bornicas scherp. “Ik wil geen enkele smoes horen. Naar de eetzaal, nu.”
Mopperend droop het groepje af, een voor een de gang uit. Pas toen ze uit het zicht verdwenen waren, leek de druk op Andreii’s borst iets te verlichten. Maar zijn benen trilden nog steeds, en hij stond als versteend op zijn plek.
Professor Bornicas stapte dichterbij en legde een hand op zijn schouder. “Alles goed, Andreii?” vroeg hij bezorgd.
Andreii ademde diep in, zijn stem zacht en gebroken. “Het heeft al beter met me gegaan, professor.”
De professor keek hem met een bezorgde frons aan. “Wat wilden ze van je?” vroeg hij.
Andreii haalde schokschouderend adem. “Kan u het niet raden, professor?”
Professor Bornicas zuchtte diep, zijn blik gevuld met een mix van bezorgdheid en teleurstelling. “Ik begrijp het,” zei hij. “Ik zal het schoolhoofd hiervan op de hoogte brengen. Dit blijft niet zonder gevolgen. Wees gerust, ze zullen hun straf niet ontlopen.”
Andreii knikte zwijgend, terwijl hij zichzelf probeerde te herpakken. Misschien was hij hier niet zo alleen als hij dacht.
Andreii had geen honger meer na de confrontatie in de gang. De gedachte aan de spottende blikken van Victoria en de anderen zat nog steeds in zijn hoofd. Toen hij de eetzaal naderde, draaide hij zich om en liep terug naar professor Bornicas, die nog bij de ingang stond.
“Professor, mag ik naar mijn kamer gaan?” vroeg Andreii zachtjes, zijn blik naar de grond gericht.
Professor Bornicas keek hem bezorgd aan, maar knikte uiteindelijk. “Ga maar, jongen. Ik vertel het schoolhoofd wel wat er gebeurd is.”
Andreii knikte en liep met hangende schouders naar zijn kamer, terwijl professor Bornicas hem bezorgd nakeek.
Eenmaal in zijn kamer sloot Andreii de deur en leunde er zwaar tegenaan. De stilte van de ruimte omhulde hem, en eindelijk gaf hij toe aan de spanning die zich in zijn lichaam had opgebouwd. Zijn tranen stroomden oncontroleerbaar, een bevrijding van de pijn en angst die hij had vastgehouden. Hij zakte op zijn bed, zijn gezicht in zijn handen begraven.
Plots piepte zijn horloge. Andreii keek er doorheen zijn tranen naar en zag dat Rosalina hem belde. Hij aarzelde even, maar besloot toen toch op te nemen. Rosalina kende hem te goed; ze zou sowieso merken dat er iets mis was.
“Hey Andreii!” klonk haar opgewekte stem. “Ik heb je oproep vanmiddag gemist. Ik wil alles weten over je eerste schooldag!”
Maar haar lach verdween toen ze zijn gezicht zag. Haar ogen vernauwden bezorgd. “Andreii, wat is er gebeurd? Heb je gehuild?”
Andreii haalde zijn schouders op en keek weg. “Het is niets…”
“Niet liegen tegen mij,” zei Rosalina streng. “Ik zie het aan je. Vertel me wat er aan de hand is.”
Andreii zuchtte diep. “Het waren een paar klasgenoten… en Victoria en Elisabeth, de dochters van prinses Deborah. Ze hebben me in een hinderlaag gelokt, me bedreigd en uitgelachen. Ze noemden me een ‘vuil Bakoeni-gespuis.’ Ik kon geen kant op. Gelukkig was professor Bornicas daar. Anders weet ik niet wat er gebeurd zou zijn.” Zijn stem brak, en opnieuw voelde hij de tranen opkomen.
Rosalina’s gezicht vertrok van woede. “Wat een gemene streek! Andreii, dit moet je aan het schoolhoofd vertellen.”
“Professor Bornicas doet dat al voor mij,” fluisterde Andreii.
“Goed,” zei Rosalina, haar stem nog steeds hard. “Ik hoop dat ze streng gestraft worden.”
Andreii knikte, en een korte stilte viel. Toen besloot Rosalina het gesprek van toon te veranderen. “Maar genoeg daarover. Wat is je symbool? Ik ben de hele dag al nieuwsgierig!”
Een flauwe glimlach brak door op Andreii’s gezicht. “Een leeuw,” zei hij zacht. “Kun je het je voorstellen? Ik, een brullende, gevaarlijke leeuw.”
Rosalina grinnikte. “Nou, dan kunnen die prinsessen maar beter oppassen! Misschien laat je ze de volgende keer schrikken met een dappere brul.”
Andreii lachte zachtjes. “Dat zou wat zijn.”
“Zo, da’s beter,” zei Rosalina tevreden. “Vertel verder. Hoe was je dag?
Andreii dacht even na en vertelde toen over zijn vreemde droom. “Ik droomde vannacht over mijn grootvader. Het was een droom die ik al eerder heb gehad, maar deze keer voelde hij echter. Hij leidde me naar een huisje in het bos, hier op het schoolterrein.”
Rosalina leunde dichter naar het hologram van Andreii toe. “Vertel verder.”
“In de droom vond ik een kistje onder een luik in de vloer. Maar ik kon het kistje niet openen. Vandaag ben ik tijdens de rondleiding naar het huisje geweest. Het was precies hetzelfde als in mijn droom.”
Rosalina’s ogen glinsterden van opwinding. Ze hield van dit soort mysteries. “Andreii, je moet teruggaan en dat kistje halen. Wacht niet te lang.”
“Denk je dat echt?” vroeg Andreii aarzelend.
“Natuurlijk! Waar wacht je nog op?” zei ze met een speelse grijns. “Als ik daar was, had ik het allang gedaan!”
Andreii lachte opnieuw, deze keer met iets meer energie. “Misschien moet ik het maar doen.”
“Zeker weten,” zei Rosalina. “Ik ben er altijd om je te helpen, dat weet je.”
Andreii glimlachte. Hij voelde zich al stukken beter nu hij met Rosalina kon praten. Zij wist hem altijd op te vrolijken.
“Maar vertel me eens wat meer over je dag. Wat heb je nog meer gedaan en meegemaakt?” vroeg Rosalina nieuwsgierig.
Andreii dacht even na en begon te vertellen. “Ik heb deze voormiddag een rondleiding gehad van mijn tutor. Hij heeft me de school en het terrein laten zien. Daarna had ik een gesprek met het schoolhoofd.”
“Oh jee,” reageerde Rosalina. “Was je zenuwachtig?”
Andreii haalde zijn schouders op. “Ja, best wel. Maar professor Penates is een heel aardige man. Ik voelde me meteen op mijn gemak bij hem.”
“Waar ging dat gesprek over?”
“Hij wilde weten hoe mijn eerste dag was geweest. Hij had mijn ouders beloofd om een oogje in het zeil te houden.”
“En?” vroeg Rosalina met twinkelende ogen. “Heb je al vrienden gemaakt?”
Andreii zuchtte. “Ik mis je, Rosalina. Jij zou hier meteen vrienden hebben gemaakt, maar ik…” Hij pauzeerde, zijn blik op de grond gericht.
Rosalina zuchtte diep. “Andreii, je moet vrienden maken. Dat is belangrijk. Wat ga je anders doen tijdens de pauzes of in de eetzaal? Je kan toch niet altijd alleen aan een tafeltje zitten?”
Andreii knikte langzaam. “Er was een meisje tijdens de taalles,” zei hij uiteindelijk. “Haar naam is Fiona. We moesten een opstel schrijven om ons voor te stellen, en ze schrijft prachtig. Ik denk dat ze een leuk meisje is, maar… je kent me. Ik durfde niet met haar te praten.”
Rosalina grinnikte. “Is ze knap?”
Andreii’s wangen kleurden rood terwijl hij aarzelend knikte.
Rosalina lachte hardop. “Ben je verliefd, Andreii?”
“Ik weet het niet,” gaf Andreii toe. “Ik ken haar niet goed, maar als ze naar me glimlacht, voel ik iets dat ik nog nooit eerder heb gevoeld.”
“Oh, dit is geweldig,” zei Rosalina enthousiast. “Je moet met haar praten, Andreii. Je kan toch niet jarenlang alleen maar blikken met haar uitwisselen?”
Andreii haalde opnieuw zijn schouders op. “Ik weet het, Rosalina, maar het is niet zo eenvoudig.”
Rosalina’s blik werd zachter. “Beloof me dat je het probeert. Je hebt vrienden nodig, en als je verliefd bent, moet je daar iets mee doen.”
“Ik zal mijn best doen,” mompelde Andreii. “Maar ik kan niets beloven.”
Rosalina schudde lachend haar hoofd. “Ik zal je moeten laten. Papa roept voor het avondeten. Maar vergeet niet: ga naar dat huisje van je grootvader. Ik wil weten wat er in dat kistje zit.”
Andreii glimlachte. “Daar ben ik ook heel nieuwsgierig naar.”
“Tot snel, Andreii.”
“Tot snel, Rosalina.”
Nadat Rosalina de oproep had beëindigd, bleef Andreii even in stilte zitten. Rosalina was een welgekomen afleiding geweest na deze zware dag. Hij keek door het raam naar het bos. Ze had gelijk. Wat hield hem eigenlijk nog tegen? Hij moest naar het huisje van zijn grootvader. De tijd van aarzelen was voorbij.